Op een goede zaterdagochtend sloop zij ineens – zonder aankondiging – mijn leven binnen. Ik zweer dat mijn puberhart een slag of twee oversloeg toen ik onderuitgezakt naar een videoclip op The Box staarde en geconfronteerd werd met haar verschijning. Ik besloot niet te aarzelen, maar haar maximaal in mij op te nemen en mij schrap te zetten voor wat ik al zag aankomen: het einde van de drie minuten. In de snelheid van het moment vergat ik de code (waarmee ik de clip via een betaalnummer kon aanvragen) te noteren en werd een weerzien een twijfelachtige aangelegenheid. En dat deed pijn, want ik was een dromer – zo iemand die er echt van overtuigd is dat je, juist als je er volstrekt niet op bedacht bent, ineens iemand tegenkomt met wie je een magische band voelt. Zelfs toen de reclamebulletins voor de zoveelste keer om mijn aandacht schreeuwden, zwijmelde ik nog na. Maar ze kwam terug – nog geen uur later – en zong nogmaals over zwemmen in troebel water en zweven in een te zwarte lucht. Haar gezicht een beetje ongerust, haar glimlach wat ingetogen. Ditmaal noteerde ik wél de code (221) en ook haar naam: Kate Ryan. In het voorjaar van 2002 zong zij Désenchantée. En ik was smoor.

Vier jaar later was ze er weer. Op een moment dat mijn puberteit matige pieken en kraterdiepe dalen kende. Op internet las ik dat ze ziek was geweest, net uit een kliniek kwam en nu via het Songfestival zichzelf weer op de (muzikale) rit wilde krijgen. Ik voelde diepe bewondering en was direct weer smoor. ’s Avonds in bed staarde ik naar het plafond en prevelde dat alles goed zou komen. Dat Kate zou slagen. Dat zij Eurosong – de Vlaamse voorronde – zou winnen. Ik gunde haar zó het allerbeste.

En winnen deed ze. Glansrijk. Van Petra, Belle, Katerine en Barbara. Van alles en iedereen. Op het podium stond een vrouw – terug van weggeweest – die met ogenschijnlijk gemak de woorden van het gevreesde jurylid Vanthilt (‘Dat dansje is leuk om het verkeer te regelen op het Vierarmenkruispunt’) van zich liet afglijden en daarmee een plekje in menig Vlaams hart veroverde. In de weken die volgden ontstond een hype die zijn weerga niet kende. Zo leidde de choreografie van Je t’adore (wél of geen zwengelende beweging met de onderbeen) tot verhitte discussies in zakelijke talkshows, zetten tienduizenden Vlamingen een digitaal krabbeltje onder een petitie die pleitte voor het ongewijzigd laten van de dans en zwengelden honderden basisschoolkinderen uit Tessenderlo met hun been om Kate een fijne tijd in Athene te wensen. Zelfs de Vlaamse Minister van Cultuur weigerde zich aan de hype te onttrekken en telde 60.000 euro neer voor een promotour langs ‘strategische landen’. En dan was er nog die oranje zijden jurk die met duizenden Swarovski-kristallen was beplakt. Of het de lijstjes waren die de mensen volgden of andersom: ik weet het niet meer. Wel weet ik mij – als de dag van vandaag – te herinneren hoe Kate tot topfavoriet werd gekroond en dat mijn hart niet meer het enige hart was dat een slag oversloeg. Opeens was Kate van iedereen en eiste iedereen deelgenoot van haar succes te worden. En hoewel ik nog steeds smoor was, voelde het anders. Kate was tot bezit van de Vlamingen verworden en ik vreesde met grote vreze.

Op de avond van 18 mei 2006 zat ik gespannen voor de buis. Het was de avond van de halve finale en Kate moest als zevende op. Toen de audioband startte en één van de dansers een lichtgevende microfoonstandaard naar haar mond bracht, begaf ik mij weer even in het voorjaar van 2002. Weer die ongeruste blik en weer die ingetogen glimlach en weer ik die in katzwijm viel. Des te groter de ontgoocheling toen duidelijk werd dat haar naam niet uit de gouden enveloppen tevoorschijn kwam. Later las ik in de krant dat het slechts zeven punten scheelde. Maar het was Macedonië in de finale, ten koste van België.

Pas vele jaren later las ik een interview met haar waarin zij terugblikte op de periode voorafgaand aan het Songfestival. ‘Ik had [in die tijd] eigenlijk geen controle meer over mijn leven. Ik vond dat erg, maar kon er niets aan doen. Heel mijn leven werd geleid door andere mensen. Ik zat op de trein, maar ik had niets te zeggen over waar die naartoe ging, hoe snel, en waar hij halt zou houden.’ En dan kort erna meedoen aan een televisieshow waarnaar tweehonderd miljoen mensen kijken. Je moet kunnen, durven, willen.

Op 23 februari 2014 keek ik weer naar Eurosong en zag ik hoe de gemaskerde formatie Day One aantrad. Opnieuw was er sprake van een hype, want wie gingen er schuil achter de mysterieuze maskers waarmee de groep (die uiteindelijk niet naar het Songfestival ging) het podium besteeg? Toen de zangeres naar de microfoon greep en startte met zingen, was er een moment dat ik mij in 2006 waande. Net als toen wenste ik de zangeres het allerbeste. Ze zong: In front of you I can be myself. In front of you I don’t need to be beautiful. You don’t see me as I see myself. En weer was ik smoor. Voor heel even dan. Want als zij dat was, áls zij achter dat masker schuilging, dan begrijp ik zo goed waarom zij dat deed. Op die manier.