Hij lijkt sprekend op Salvador Sobral, de beveiliger van het museum. Het voorzichtige loopje, de ietwat warrige knot en de alsmaar zachtmoedige blikken. Alsof de beveiliger zo uit een vakantiekiekje van de familie Sobral is geslopen. Op het eerste oog houdt daar de muzikale connectie in Museu Calouste Gulbenkian wel zo’n beetje op. Totdat ik een trappetje af loop en mij plots in een expositie over de collectieve identiteit van Portugal begeef.

Yes, it was my way
Terwijl ik langs meterslange, glazen vitrines loop en de moord op de koning en de kroonprins (1908), de installatie van de Portugese dictatuur (1926), de verkiezing van Salazar (1932), de koloniale oorlogen (1961-1974) en de Anjerrevolutie (1974) aan mij voorbij laat gaan, hoor ik in de verte een lied. And now, the end is near / And so I face the final curtain. Een lied uit 1968, gezongen door Frank Sinatra. Een lied waarin Sinatra terugblikt op zijn leven en tot de slotsom komt dat hij misschien niet altijd even juist heeft gehandeld, maar in elk geval wel uniek is geweest. Met het donkere, bronstige stemgeluid van Sinatra op de achtergrond worden er groezelige beelden geprojecteerd. Beelden van een vader die zich met z’n dochtertje in het park bevindt: hij speelt djembé, zij danst. Beelden uit 1971. Beelden die worden opgevolgd door een brief, geschreven door diezelfde vader. Een vader die opeens soldaat is geworden en schrijft over de plek waar hij gestationeerd is. Dat die aanvoelt als een open gevangenis, maar dat er gevochten moet worden voor het behoud van de koloniën, en dat hij het op zijn manier probeert te doen. Net zoals die vele andere Portugezen. And did it my way / Yes, it was my way. Alsof Sinatra erbij was en hem toezong.

Even verderop is er weer muziek. Vierendertig gettoblasters die aan een muur zijn vastgeschroefd. Samen vormen de draagbare radiorecorders het woord ‘NO’. Om de vijftien seconden klinkt er uit een van de vele speakers ‘YES’. Ja zeggen terwijl je nee voelt. Een kunstwerk waarmee Rui Toscano zijn landgenoten – klaarblijkelijk – een spiegel probeert voor te houden. Op het moment dat ik naar de radiorecorders staar, komt beveiliger Salvador naast mij staan. Samen luisteren wij naar de stilte. De seconden tikken weg. En dan opeens is er weer een ‘YES’. Voor Salvador reden om hoofdschuddend weg te lopen. In het voorbijgaan hoor ik nog even hoe hij ‘NO’ mompelt. Ik ben getuige van een verbale opstand.

Revolutie
Dat Portugezen opstandig kunnen zijn, is ook terug te zien in hun Eurovisiedeelnames. Zo werd de Anjerrevolutie bijvoorbeeld ingeluid met E depois do adeus (‘Sinds het afscheid’). Een treurig liefdesliedje dat in 1974 als Portugese inzending fungeerde. Op het Songfestival maakte zanger Paulo de Carvalho een vrij uitwisbare indruk, maar een paar weken na het Songfestival – op 24 april – ging E depois do adeus alsnog de geschiedenisboeken in. Die dag zond radiostation Emissores Associados de Lisboa het liedje uit. Om precies 22.55 uur. De drie minuten Eurovisie dienden, voor overwegend linkse militairen, als startsein om hun posities in te nemen. Later die nacht maakten zij een einde aan het Estado Novo-bewind van Salazar. Geweldloos welteverstaan. Pieter de Wit schreef er voor Eurostory een prachtig artikel over.

Maar er is meer. Zo stuurde Portugal in 2011 A luta é alegria. Een lied dat, in het voorjaar van 2011, gebruikt werd als protestlied tegen de immense bezuinigingen die de Portugese regering wilde doorvoeren. En in 1977 kozen de Portugezen massaal voor Portugal no coração van Os Amigos. Een lied dat neerslachtig begint, maar halverwege een ietwat positievere lading krijgt. Begin: Portugal was the reason / Why one day my brother died / But it’s also a heart / To beat in this song. Midden: Portugal wants to give a hand to everybody / And to be friends, to have bread / Portugal will have the aim / To end with longings.

Rode fiches
Goed, ik dwaal af. Terug naar de expositie in Museu Calouste Gulbenkian. Een expositie waarin kunstenaars teruggrijpen op gebeurtenissen die op enigerlei wijze vorm hebben gegeven aan de Portugese identiteit. Opvallend is dat men het vaderland geen moment spaart. Zo heeft kunstenaar Nuno Nunes Ferreira foto’s van publieke figuren (hoofdzakelijk politici) afgeplakt met rode fiches. En is er een serie foto’s van Maria José Oliveira met de weemoedige titel In the beginning it was the palm of the hand. Keer op keer kunst waaruit blijkt dat de Portugezen het altijd op hun eigen manier hebben gedaan. En dat zij dat altijd zullen blijven doen. Het grootste bewijs daarvoor is misschien wel de beveiliger die zachtjes in zichzelf mompelt. De beveiliger die o zo op Sobral lijkt. De opstandige, eigenzinnige Sobral die met een zacht liefdesliedje heel Europa om z’n vingers wist te winden.