Op de avond van het Eurovisie Songfestival in 2007 zat ik niet voor de televisie. Mijn ouders wel. Het was dan ook toeval dat ik naar beneden kwam om chips en cola uit de keuken te halen op het moment dat het mooiste nummer van die avond aan de beurt was. Alsof een slangenbezweerder speelde en ik zijn dier was, hoorde ik de eerste fluittonen en werd meteen naar de bank geleid. Daar, tussen mijn ouders ingeklemd, keek ik naar een prachtig optreden.

Dit is dus een ode aan een liedje uit 2007. De echte Eurovisie-kenner roept nu meteen: ‘Ja! Marija – wat was zij stoer! Wat was zij goed!’ Of: ‘Vjerka Serdjutška, geweldig gelachen!’ De twee succesvolle acts kregen 268 en 235 punten en werden daarmee eerste en tweede. Een groot verschil met de Ierse band Dervish, die voor hun nummer They can’t stop the spring maar vijf punten kreeg en die avond aller-allerlaatste werd. En toch gaat mijn ode over dat lied.

Ik was dertien jaar, een leeftijd waarop het leven één grote zoektocht is. Wie ben ik? Wat wil ik? Die, en nog vierduizendzevenhonderdvijftig andere vragen hielden mij dagelijks bezig. Net als andere pubers moest ik mezelf nog volop ontdekken. Niet alleen op seksueel gebied, maar ook wat betreft de muziek. Ik luisterde toen veel naar Simple Plan. You don’t know what it’s like when nothing feels alright – de perfecte muziek voor een eenzame puber. Ik had dus al even geen opgewekte noten meer gehoord, toen Ierland op het podium stond.

Ik zag hoe de zangeres, Cathy Jordan, voorzichtig begon met zingen. Sommige mensen zullen zeggen dat ze te zenuwachtig was, te onzeker zong. Maar als ik het optreden terugkijk, zie ik vooral een vrouw die plezier maakt. Het nummer begint heel rustig, maar al snel verandert de sfeer: er barst een bom van vrolijkheid op het podium. De bandleden kunnen zich niet stilhouden, ze moeten dansen! En dan niet volgens een strakke choreografie, nee, ze bewegen spontaan en doen niets anders dan genieten van de muziek. Bij Cathy kun je dit vooral goed zien als ze haar bodhrán pakt. Ze zingt en springt over het podium alsof het háár feestje is. Dat was ook zo. En ik was uitgenodigd!

Diezelfde avond ben ik achter mijn computer gaan zitten en heb mezelf overspoeld met nummers van Dervish. De band opende de deur naar een nieuwe wereld: die van de Ierse muziekcultuur. Ik klikte door en leerde ook andere bands en muzikanten kennen. Ze waren allemaal nieuw voor mij, net zo nieuw als hun instrumenten: ik luisterde voor het eerst naar een tin whistle, een low whistle, een feifer.

Mijn muziekwereldje breidde zich in de weken daarna razendsnel uit. Van de traditionele Ierse folk ging ik naar de echte Irish drinking songs. Ik kwam bands tegen als The Dubliners en The Pogues en fantaseerde over hoe ikzelf een Ierse pub zou bezoeken. Daarna bleef ik even hangen bij Flogging Molly en The Dropkick Morphys – de opstandige puber in mij luisterde graag naar deze Ierse punk. Vervolgens raakte ik helemaal in de ban van vrolijke bluegrass-muziek, het zoveelste genre dat ik zonder Dervish niet had ontdekt. In ieder geval niet op dat moment.

We zijn nu bijna tien jaar verder en het leven is voor mij nog steeds een grote ontdekkingstocht. Gelukkig is het Eurovisie Songfestival er in de afgelopen jaren altijd geweest om mij daarbij te helpen. Soms op seksueel gebied, dankzij artiesten als Jedward, Kostov en Montell. Maar nog altijd het meest op het gebied van de muziek.